e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pek pek: pęǝk (Bree), pę̄k (Bree), pɛk (Bree) De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38] II-10
pekdraad pekdraad: pɛkdrǭt (Bree) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pendule klok: klok (Bree) Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)] III-2-1
penis charel: mi-jne Sjarel (Bree), jeanke: mee Jónke (Bree), jef: mi-jne Zjef (Bree), kleine, de -: mi-jne kleine (Bree), piemel: Schertsend  piemel (Bree), piemeltje: mee piemelke (Bree), Schertsend  piemelke (Bree), pin: pin (Bree), pisje: piske (Bree) [N 10c (1995)] III-1-1
penis van de stier pees: pɛ̄s (Bree) Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b] I-11
penitentie penitentie (<lat.): penitentie (Bree) Penitentie. [N 96D (1989)] III-3-3
pennen, angen gepind: gǝpenjtj (Bree) De sluisstijlen met behulp van angen aan de sluisbalk en de slagdorpel bevestigen. De sluisstijlen worden daartoe van een spits uiteinde voorzien, dat in een daarmee overeenkomend gat in de sluisbalk en de slagdorpel ingelaten kan worden. Het lemma bevat uitsluitend predicatief gebruikte voltooide deelwoorden. [Vds 37; Jan 33] II-3
pennenhouder pennensteel: pennestiel (Bree, ... ), pennenstok: pennestok (Bree, ... ) pennenhouder [ZND 40 (1942)] III-3-1
pens pens: pšns (Bree) De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15] I-11
penwortel van een den pijl: pii̯l (Bree), spil: spel (Bree) De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b] I-8