30887 |
pek |
pek:
pęǝk (L360p Bree),
pę̄k (L360p Bree),
pɛk (L360p Bree)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
pekdraad:
pɛkdrǭt (L360p Bree)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
19400 |
pendule |
klok:
klok (L360p Bree)
|
Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17717 |
penis |
charel:
mi-jne Sjarel (L360p Bree),
jeanke:
mee Jónke (L360p Bree),
jef:
mi-jne Zjef (L360p Bree),
kleine, de -:
mi-jne kleine (L360p Bree),
piemel:
Schertsend
piemel (L360p Bree),
piemeltje:
mee piemelke (L360p Bree),
Schertsend
piemelke (L360p Bree),
pin:
pin (L360p Bree),
pisje:
piske (L360p Bree)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34116 |
penis van de stier |
pees:
pɛ̄s (L360p Bree)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
23995 |
penitentie |
penitentie (<lat.):
penitentie (L360p Bree)
|
Penitentie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26354 |
pennen, angen |
gepind:
gǝpenjtj (L360p Bree)
|
De sluisstijlen met behulp van angen aan de sluisbalk en de slagdorpel bevestigen. De sluisstijlen worden daartoe van een spits uiteinde voorzien, dat in een daarmee overeenkomend gat in de sluisbalk en de slagdorpel ingelaten kan worden. Het lemma bevat uitsluitend predicatief gebruikte voltooide deelwoorden. [Vds 37; Jan 33]
II-3
|
21415 |
pennenhouder |
pennensteel:
pennestiel (L360p Bree, ...
L360p Bree),
pennenstok:
pennestok (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
34103 |
pens |
pens:
pšns (L360p Bree)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
33717 |
penwortel van een den |
pijl:
pii̯l (L360p Bree),
spil:
spel (L360p Bree)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|