33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (L360p Bree),
geappeld:
gǝapǝlt (L360p Bree),
pommelee:
pǫmǝlē (L360p Bree)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
33572 |
pompoen |
pronkappel:
mooi geblonken appel, waarmee men "brònke" kon.
brònkappel (L360p Bree)
|
pronkappel
I-7
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
flosj (L360p Bree, ...
L360p Bree),
Fr. floche.
flosj (L360p Bree),
poes:
b.v. möts möt ein pûs aan.
pûs (L360p Bree)
|
kwast || pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)] || vlos: kwastje als versiering
III-1-3
|
21536 |
ponder |
ponder:
penjər (L360p Bree),
pen’ər (L360p Bree),
pinjer (L360p Bree)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
20458 |
pooier |
pooier:
pojer (L360p Bree),
pujer (L360p Bree)
|
iemand die leeft van de verdiensten van een prostituée, voor wie hij als beschermer optreedt [pooier] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19474 |
pook |
pook:
o.m. om het vuur op te rakelen
puuk (L360p Bree),
rakelijzer:
roakeli-jzer (L360p Bree, ...
L360p Bree),
stoofijzer:
stoafi-jzer (L360p Bree)
|
pook
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
port (L360p Bree),
pǫrt (L360p Bree)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
pūǝt (L360p Bree),
pűǝt (L360p Bree
[(mv pīǝt)]
),
(mv)
pi̯y (L360p Bree)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-11, I-9
|
34019 |
poot omhoog |
poot:
puǝt (L360p Bree)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantaardappelen:
plãnt[aardappelen] (L360p Bree),
pootaardappelen:
pű̄t[aardappelen] (L360p Bree),
pootgoed:
pūǝt˲gōt (L360p Bree),
zaadgoed:
zōt˲gōt (L360p Bree)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|