e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
processie processie (<lat.): persessie (Bree) De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)] III-3-3
processie door het veld veldsprocessie (<lat.): veldsjpersessie (Bree) Een processie door het veld, bedeweg, bidweg. [N 96C (1989)] III-3-3
processiestrooisel strooisel: struujsel (Bree) Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)] III-3-3
processievaantjes processievaantjes: persessievèènkes (Bree) De vaandeltjes die in de processiestoet worden meegedragen [persessieveendelkes]. [N 96C (1989)] III-3-3
proeven proeven: preve (Bree, ... ), prevə (Bree), prēvə (Bree, ... ) proeven [ZND A2 (1940sq)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
profeet profeet: profiêt (Bree) Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)] III-3-3
profielen planken: plɛŋk (Bree) Gladde, rechte houten balkjes met een lengte van ongeveer 1,80 cm en een doorsnede van 7,5 x 7,5 cm, die verticaal op de hoeken van het metselwerk worden geplaatst. Zij worden gebruikt om het loodrecht opmetselen van de muren te bevorderen. Zie ook afb. 28. [N 31, 7a; monogr.] II-9
profiteren profiteren: profeteiren (Bree), profetère (Bree), van de gelègenheid proffitère (Bree), van de occasie profiteère (Bree), van də gəlēͅgənheit proͅfitēͅrə (Bree), vanne kans profetère (Bree) een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)] || Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)] III-1-4
pronken pronken: brònke (Bree), prònke (Bree), spiegelen: spegele (Bree), [spiegelen]  spegele (Bree), zich kleden voor op te vallen: zich kleije vier op te valle (Bree) in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)] || pronken || pronken, opscheppen || Pronken, prijken. In het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [stoefen, spiegelen, stansen] [N 114 (2002)] III-1-3
pronkveer op een hoed pluim: plum (Bree), pluimpje: plimkə (Bree), veer: vèèr (Bree) pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)] || pronkveer op een hoed [N 25 (1964)] III-1-3