e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijp, rijmx geijzelts: gizəltš (Bree), ijzel: iezel (Bree), mist: meͅst (Bree), rijm: reejm (Bree), rējm (Bree), ri-jm (Bree) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp [ZND B2 (1940sq)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] III-4-4
rijshout, bonenstaak boonstaak: buunstaak (Bree) [ZND 23 (1937)] I-7
rijst rijst: ri-js (Bree) rijst III-2-3
rijstebrij rijstepap: Innen hemel ète ze ri-jzepap möt guiwe liêpelkes  ri-jzepap (Bree), Syst. Frings vrl.  rēi̯stəpap (Bree), Syst. Wbk. van Bree  ri-jzepap (Bree) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstepap III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: ri-jstevlaai (Bree), Syst. Frings vrl.  rēi̯stəvlāi̯ (Bree), Syst. Wbk. van Bree  ri-jstevlaai (Bree) rijstevlaai || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijtuig voiture: vǝtȳr (Bree), vǝtǫu̯r (Bree) Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr] I-13
rijtuig met twee paarden disselgespan: disǝlgǝspan (Bree), tweespan: twispan (Bree) Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34] I-13
rijzadel rijzadel: ri ̞i̯.zāl (Bree) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen, uit de aren vallen aren: ǭrǝ(n) (Bree), rijzelen: ri.zǝlǝ (Bree  [(ouder dan rizǝ)]  ), rijzen: rizǝ (Bree) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpels: rempəls (Bree), rimpels (Bree, ... ), rimpsels: rempsəl (Bree), voren: vooren (Bree) een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)] || rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1