21214 |
riool |
riolering:
riolèring (L360p Bree),
riool:
riool (L360p Bree),
trioolbuis:
vgl. Bree Wb. (pag. 449): trijoal, een verbasterde vorm van riool.
trijoͅlbeͅjzə (L360p Bree)
|
een riool (onderaardse) [ZND B1 (1940sq)] || het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [ZND m]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (L360p Bree)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
retneͅlt (L360p Bree)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L360p Bree)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18214 |
ritssluiting |
rits:
Maar gewoonlijk tiröt.
rits (L360p Bree),
tirette (fr.):
sub rits: [...] gewoonlijk tiröt.
tiröt (L360p Bree)
|
ritssluiting
III-1-3
|
24317 |
riviergrondel |
gieweik:
giêweik (L360p Bree, ...
L360p Bree),
grieweik:
Bree Wb. (? - moeilijk leesbaar)
grêweik (L360p Bree)
|
geuf (vis) || grondel (vis) || Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
Bree Wb.
acacia (L360p Bree)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
róchele (L360p Bree)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
rode beren:
roej biere (L360p Bree),
sint-jansberen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer). Bree Wb.
Sint-Jansbiêre (L360p Bree),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
sint-janzbiər (L360p Bree)
|
aalbes [N 82 (1981)], [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
rūi̯ krūt (L360p Bree)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|