21183 |
roeien |
roeien:
roeien (L360p Bree),
rōjə (L360p Bree)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)] || roeien [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
roeiriem:
roeiriem (L360p Bree)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
zaadkraai:
zoadkrej (L360p Bree)
|
roek
III-4-1
|
21938 |
roekoeën |
koeren:
De dûve zoaten oppet daak te kòrre.
kòrre (L360p Bree)
|
Kirren, koeren.
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele:
wilǝ (L360p Bree),
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L360p Bree)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34557 |
roep- en lokwoord voor de kalkoen |
kalkoenen:
kalkø̄i̯nǝ (L360p Bree),
tiet, tiet, tiet:
tīt, tīt, tīt (L360p Bree)
|
Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hen:
hęn (L360p Bree),
tiet:
tit (L360p Bree),
tiǝt (L360p Bree),
tiet, tiet:
tit, tit (L360p Bree),
tiǝt, tiǝt (L360p Bree),
tīt, tīt (L360p Bree),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L360p Bree),
tīt, tīt, tīt (L360p Bree),
tsjiep:
tšip (L360p Bree)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
kom hier dè:
komidę (L360p Bree)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuus, kuus:
kyš, kyš (L360p Bree)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuiken:
kē.i̯kǝ (L360p Bree),
pikkeltje, pik, pik:
pękǝlkǝ, pęk, pęk (L360p Bree),
sjiep, sjiep:
šip, šip (L360p Bree),
tiet:
tii̯ǝt (L360p Bree),
tiet, tiet, tiet:
tīt, tīt, tīt (L360p Bree),
tsjiep, tsjiep:
tšiǝp, tšiǝp (L360p Bree)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|