33255 |
bietensnijbak |
scherfbank:
sxɛrǝfbaŋk (L360p Bree)
|
Voordat er bietenmolens op de boerderij kwamen werden de bieten kleingesneden met een lang mes boven een bak. In dit lemma staan de benamingen voor die bak bijeen. Vergelijk ook het lemma Strosnijbak, in afl. I.4. In L 159a wordt dat mes het mangelmes genoemd; in Q 18: een es. Hutsel, in hutselkist: hutsel is in het plaatselijke dialect een stuk biet. Bij tobbe wordt aangetekend dat de bak lijkt op een waston. [N 5A, 34d]
I-5
|
33245 |
bietenveld |
groenland:
grēnlant (L360p Bree),
rapenland:
rapenland (L360p Bree),
rapenveld:
rēpǝvęltš (L360p Bree),
stuk groen:
stęk grēn (L360p Bree)
|
Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
bagǝ (L360p Bree),
baqǝ (L360p Bree)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
baggenmand:
bagǝmaŋ (L360p Bree),
keef:
kē̜i̯f (L360p Bree)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bi-j (L360p Bree)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
34152 |
bij dekking bevrucht |
behouden:
bǝhawǝ (L360p Bree),
vol:
vǫǝl (L360p Bree)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
21655 |
bij handslag verkopen |
onderhands verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ondərhants vərkøͅi̯wpə (L360p Bree)
|
handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33857 |
bij het stappen de hoeven naar buiten bewegen |
frans staan:
frans stǭn (L360p Bree),
fransen:
fransǝ (L360p Bree)
|
In dit lemma staan ook de antwoorden op vraag N 8, 77: "met de hoeven naar buiten gekeerd staan". [N 8, 72, 75, 77, 78a en 86]
I-9
|
33861 |
bij het stappen de hoeven niet voldoende opheffen |
slepen:
šlɛ̄i̯pǝ (L360p Bree)
|
[N 8, 80]
I-9
|
33858 |
bij het stappen de voeten naar binnen keren |
(het heeft) vlaamse poten:
vlāmsǝ pűǝt (L360p Bree),
(op het) hazepad gaan:
hāsǝpāt ˲gǭn (L360p Bree),
haaks:
hǭks (L360p Bree),
vlamen:
vlǭmǝ (L360p Bree)
|
De hoeven staan haaks of op zijn Vlaams, in tegenstelling met de Franse stand (zie het vorige lemma). [N 8, 72 en 86]
I-9
|