20743 |
roomhorentje |
cornet-je:
Syst. Wbk. van Bree
kernèke (L360p Bree),
vulhorentje:
Syst. Frings
vø͂ͅlhyrəkəs (L360p Bree)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
roompot:
rø̜u̯mpǫt (L360p Bree),
røͅi̯mpoͅt (L360p Bree),
røͅu̯mpoͅt (L360p Bree)
|
kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11, III-2-1
|
34243 |
roomschotel |
boterschotel:
bytǝršytǝl (L360p Bree)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
ruus (L360p Bree)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzən (L360p Bree),
roosje:
dim.
riêske (L360p Bree)
|
roos || rozen [RND]
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
ry(3)̄s (L360p Bree)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33376 |
rooster in de mestgoot |
plank:
plaŋk (L360p Bree),
rooster:
rēstǝr (L360p Bree)
|
Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b]
I-6
|
20537 |
roosteren |
harsten:
horste (L360p Bree),
roosteren:
ruustere (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree)
|
gesneden brood roosteren || op een rooster braden || roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33747 |
ros |
ros:
rǫs (L360p Bree)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dōk (L360p Bree),
roszak:
ros˱zak (L360p Bree)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|