e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schip schip: schieb (Bree), sjiep sjiepe (Bree), ši.əp (Bree), ə šīp, twī šīpə (Bree) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)], [ZND A2 (1940sq)] || schip [RND] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)] III-3-1
schipper schipper: šipər (Bree) schipper [RND] III-3-1
schipperen schipperen: sjippere (Bree) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitbossen strontbosjes: strǫnt˱bø̜skǝs (Bree) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schitteren schitteren: sjittere (Bree) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4
schoeisel t leer]: sōngətējəX (Bree), waat men aan zi-jn veet hè`ĕt (Bree) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schoentje: šē.nkǝ (Bree) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoe: šu (Bree), sub lèren tram; -> sjûw is een vero. vorm van sjoon!  sjûw (Bree), schoen: sjoon (Bree, ... ), šōn (Bree) #NAME? || een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen bootje: voor grote maten  bietsjes (Bree), treder: trēͅjərs (Bree) schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenborstel schoenborstel: šōnboͅrstəl (Bree, ... ), šōrboͅrstəl (Bree) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1