22469 |
sliepuit |
jits, jits:
jiets-jiets! (L360p Bree),
jīts jīts (L360p Bree),
In het AN: iemand uitsliepen. Zie ook fè [tw. vooral gebruikt door kinderen die zich spottenderwijze t.o.v. anderen willen verhovaardigen of leedvermaak koesteren: Fè, ich höb ein vèèl sjunere pòp es dich!].
jiets-jiets (L360p Bree)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || Plagerig en licht spottend gezegde waarbij de rechter- over de linkerwijsvinger gewreven wordt om te beduiden: "Ik heb je wel flink beet genomen!"of: "Je krijgt toch lekker niets". || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
31588 |
slijkvanger |
slijkplaat:
slejkplāt (L360p Bree)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|
18022 |
slijm |
slijm:
sli-jm (L360p Bree, ...
L360p Bree),
snotter:
snuter (L360p Bree)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] || Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slover:
slǭǝvǝr (L360p Bree)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34163 |
slijmblaas |
slijm:
slējǝm (L360p Bree),
waterblaas:
wātǝrblǭs (L360p Bree)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
34178 |
slijmkoek |
milt:
melt (L360p Bree)
|
Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56]
I-11
|
32897 |
slijpzand, zavel |
slijk:
slī.k (L360p Bree),
zavel:
zīǝ.vǝl (L360p Bree)
|
Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.]
I-3
|
20502 |
slikken |
slikken:
slikke (L360p Bree)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
bijdehand:
det is toch èè bi-jderhand jinske viêr zi-jne lèèfti-jd
bi-jderhand (L360p Bree),
dèè mins is zuu bi-jterhand det hèè viêr alles drek ein oplossing vindsj
bi-jterhand (L360p Bree),
gewiekst:
Det gewikst kèrelke kri-gt det waal kloar, zeeg doa mè ziêker van
gewikst (L360p Bree),
vernistig:
men kan ook fernistig horen Eè vernistig kèrelke D‰¯s nûw ins echt vernistig bedacht
vernistig (L360p Bree),
vinnig:
vinnig (L360p Bree)
|
gewiekst || handig, vinnig || slim en levendig || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
fijne, een -:
eine fi-jne (L360p Bree)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|