18225 |
binnenstebuiten |
averechts:
averechts (L360p Bree),
èverechts (L360p Bree),
binnenstebuiten:
binnenste buiten (L360p Bree),
binneste bûte (L360p Bree),
links:
links (L360p Bree)
|
averechts || Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)] || binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18529 |
binnenzak |
binnenmaal:
benəma:l (L360p Bree),
benəmāl (L360p Bree),
binnemaal (L360p Bree)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdóm (L360p Bree)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
bissjop (L360p Bree)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbēǝ.t (L360p Bree)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
19352 |
bits |
bars:
bars (L360p Bree, ...
L360p Bree),
bars(ch) (L360p Bree, ...
L360p Bree),
bits:
hē is nogal bits (L360p Bree, ...
L360p Bree),
kort aangebonden:
kort aangebonne (L360p Bree, ...
L360p Bree),
krevelig:
hè is krevelig (L360p Bree),
cf. WNT VIII, 1kol. 187 s.v. "krevelen"afl. "krevelig"= onrustig, prikkelbaar
hè is krevelig (L360p Bree),
spits:
spits (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] || vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33937 |
bitstang |
stang:
staŋ (L360p Bree)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
24794 |
bittere scheefbloem |
scheef:
Bree Wb.
sjèèf (L360p Bree)
|
Bittere scheefbloem (iberis amara). De stengel is iets houtig; de bladeren zijn niet overblijvend, behalve soms de allerbovenste, de bladeren zijn tevens getand; de bloemen zijn wit of iets roze en groeien in gewone langwerpige, niet in platte, trossen. V [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18635 |
bivakmuts |
bivakmuts:
bivakmöts (L360p Bree, ...
L360p Bree),
bivakməts (L360p Bree)
|
bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree),
bloar (L360p Bree),
blōͅ:r (L360p Bree),
blòr (L360p Bree)
|
blaar [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] || Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] || een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|