e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sperwer sperwer: sperwer (Bree, ... ), stootkop: stóutkóp (Bree) sperwer [DC 42b (1967)], [Willems (1885)] || sperwer, havik [ZND m] III-4-1
sperziebonen prinsessenboontjes: Bree Wb.  prinsessebiênkes (Bree), sokkerboontjes: sòkkerbiênkes (Bree) De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] || prinsesseboontjes I-7
spetteren snirken: snörke (Bree) sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)] III-2-3
spie klamp: klãm (Bree), spie/spij: spi(i̯) (Bree), spieën/spijen: (enk)  spi (Bree) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Spieën waarmee de noten van de steenbus worden vastgezet. Zie ook afb. 78. [Vds 121; Jan 132; Coe 107; N O, 16e; N O, 16f] I-3, II-3
spiegel spiegel: spēgəl (Bree), Es eme(s) te lang viêr de spiegel steit te ki-jke, dan steit den di-jvel achter hèèm(of hèèr)  spegel (Bree) spiegel [ZND m] III-2-1
spieken afschrijven: aafschrieven (Bree) spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)] III-3-1
spier spier: spīr (Bree) pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1
spiertje trekken spiertje trekken: Sub speer: 1. Halm, sprietje: Bi-j het miêrendeil van de (keiner)speelkes mote ze e speerke trèkke viêr te wiête wèè moot beginne.  speerke trèkke (Bree) [Spiertje trekken]. III-3-2
spijbelen heggenschool doen: hegəsxoͅəl don (Bree), heggenschool houden: hɛgəsjoͅ:l hauwən (Bree) Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)] || spijbelen (in het geheim de school verzuimen) [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
spijker, nagel nagel: nāgǝl (Bree  [(meervoud: nāgǝls of nē̜gǝl)]  ) In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.] II-12