33589 |
spitskool |
spitskool:
Bree Wb.
spitskiêl (L360p Bree)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
Bree Wb.
spitsmûs (L360p Bree)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroede(n) lopen:
spetsrōj løͅypə (L360p Bree)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
omspaden:
om[spaden] (L360p Bree),
spaden:
spāi̯ǝ (L360p Bree)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
Bree Wb.
gaffel (L360p Bree)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19806 |
spons |
sponsje:
Köntsj ge Finske? Dèè wist zee kònsje möt e spinske Oppe twalöttoafel laag èè roos spinske
spinske (L360p Bree)
|
sponsje
III-2-1
|
21160 |
spoorweg |
spoorweg:
spuurwèèg (L360p Bree)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19707 |
sport van een stoel |
spon:
spòn (L360p Bree),
sproot:
Ki-jk ût möt de leijer, want ein paar sprute zeen gebruke
spruut (L360p Bree),
treem:
triêm (L360p Bree)
|
de sport van een stoel || dwarshout van een stoel || sport van een stoel
III-2-1
|
34582 |
sporten |
leierscheien:
lęi̯.ǝrǝšęi̯.ǝ (L360p Bree),
sproten:
sprūi̯ǝ.tǝ (L360p Bree)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondskooi:
hónskuuj (L360p Bree),
staafpijp:
staofpejp (L360p Bree),
stoofpijp:
stōfpéjp (L360p Bree),
stoͅfpip (L360p Bree)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|