e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stronk van een struik wortelenbos: woͅrtələboͅs (Bree) wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3
stronk, boomstronk boks: boks (Bree), puist: pust (Bree), soets: sōu̯ts (Bree), stok: stok (Bree), stęk (Bree), stronk: strōŋk (Bree) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
stronk, stengel van koolplanten stam: Bree Wb.  stam (Bree) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] I-7
strontje wegeschijter: weͅgəschetər (Bree), wōͅgəši̯itər (Bree), wègesji-jter (Bree), Volksremedie: nuchter speeksel.  we.gəṣɛ.tər (Bree) gerstekorrel [ZND m] || hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)] || Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] || zweertje op ooglid [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
strontvlieg strontvlieg: stróntvleeg (Bree) strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2
strooien dameshoed strooien hoed: strujen hood (Bree), strujen hoot (Bree), stryijəhōt (Bree) dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)] III-1-3
strooien hoed strooien hoed: strujen hood (Bree), strujenhood (Bree), struujen hood (Bree), stryijənōt (Bree) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3
strooisel in de potstal dennaalden: dɛnnǭi̯ljǝ (Bree), lappen: lapǝ (Bree), loverstrooisel: lou̯i̯.vǝrstrou̯i̯tsǝl (Bree), russen: (enk)  røs (Bree), strooisel: stryi̯sǝl (Bree), strøu̯sǝl (Bree), strø̜u̯sǝl (Bree), vlikken: vlekǝ (Bree) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooisel keren verlijken: vǝrlii̯.kǝ (Bree) Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c] I-11
strooiselvlaai greumeltjeskoek: Syst. Frings mnl.  grīməlkəskōk (Bree), suikerenvlaai: Syst. Wbk. van Bree  sókkerevlaai (Bree) Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)] III-2-3