e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitgestort zaad van de hengst natuur: natēr (Bree) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgeteld zijn uitgeteld zijn: (de koe is) utgǝtøltš (Bree), (de koe is) øu̯jt˲xǝtø̄ltš (Bree) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitgieten schenken: schenken (Bree), uitgieten: uitgieten (Bree) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitglijden schampen: ṣa.mpen (Bree), uitschampen: øytšampə (Bree), ûtsjampe (Bree), uitschuiven: øytšeivə (Bree), ûtsji-jve (Bree), uitslibberen: outslēbərə (Bree), øytslebərə (Bree) uitglijden [ZND m] || uitglijden (b.v. over een aardappelschil) [ZND B2 (1940sq)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithalen bodemen: bȳjǝmǝ (Bree) Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205] II-3
uithoren uithoren: ûtliêre (Bree) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] III-3-1
uitkomen uitkomen: űtko.mǝ (Bree) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitleggen uitleg geven: ûtlegk gève (Bree), verduitsen: [ontrondingsgebied]  verdietse (Bree) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] III-3-1
uitneembaar frontje kraagje: krēͅjskə (Bree) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitnodigen noden: niijen (Bree), niêje (Bree), uitnoden: ûtniêje (Bree) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] || uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1