21395 |
vloeken |
vloeken:
vloke (L360p Bree, ...
L360p Bree,
L360p Bree)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vleekske (L360p Bree)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19702 |
vloertegel |
dalle (fr.):
met stoottoon vgl. Fr. dalle Ver goan viêr uis hûs nûw dals loate lègke
dal (L360p Bree),
plavei:
plavɛi̯ (L360p Bree),
plevej (L360p Bree),
pləvei̯ (L360p Bree),
pləveͅi̯ (L360p Bree, ...
L360p Bree),
De wèèg noa de höl is möt gooj viêrnemes geplavejdsj
plevej (L360p Bree)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || grote meestal cementen tegel || plavei || tegel || tegel (gebakken vloersteen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
dabberen:
debbere (L360p Bree),
vandoor trekken:
vandy(3)̄r trēͅkə (L360p Bree),
vesperen:
vespere (L360p Bree)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
gaat-gaat:
gø̜t ˲gø̜t (L360p Bree)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
snoeren:
snērǝ (L360p Bree)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) top op de demen:
top ǫp ˲dǝ dimǝ (L360p Bree)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
lommel:
lòmmel (L360p Bree),
pongel:
[WNT: pongel, 3. vod, lomp, en vervolgens iets dat geen waarde heeft]
pòngel (L360p Bree),
vod:
vod (L360p Bree, ...
L360p Bree),
vodə (L360p Bree)
|
lor, vod || minderwaardig ding || versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)] || vodden, lompen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddenvent:
ps. omgespeld volgens Frings.
voͅdəveͅnt (L360p Bree)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33412 |
voederbak voor de kippen |
voerbak:
vōrbak (L360p Bree)
|
De vaak gootvormige bak in het kippenhok waar men het kippenvoer indoet. [A 48, 16d]
I-6
|