17658 |
vuist |
vuist:
vøyst (L360p Bree),
vûst (L360p Bree)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
dof (L360p Bree, ...
L360p Bree),
dòf (L360p Bree)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] || Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19543 |
vuurslag |
vuurslag:
vērslāx (L360p Bree)
|
slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19544 |
vuursteen |
kei:
kɛj (L360p Bree),
vuurketser:
veerketser (L360p Bree)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
tang:
taŋ (L360p Bree, ...
L360p Bree),
vuurtang:
vērtaŋ (L360p Bree)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurstenen:
vērstęjn (L360p Bree)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wejje (L360p Bree, ...
L360p Bree),
weͅjə (L360p Bree, ...
L360p Bree),
wèje (L360p Bree)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20126 |
waaks |
goede waker:
Bree Wb.
dè’s eine goje waker (L360p Bree)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21617 |
waarde van 30 stuiver |
daalder:
ps. omgespeld volgens Frings.
dāldər (L360p Bree)
|
waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18860 |
waarderen |
waarderen:
waardère (L360p Bree)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|