e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bokking bokkem: bēͅkəm (Bree), bèkkem (Bree), Eine gereikde bèkkem is waal ins hartelik  bèkkem (Bree), bokking: boeking (Bree), gerookte haring: gereikden hiêring (Bree) bokharing || bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)] || bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhood (Bree, ... ), boͅlōd (Bree), bolhoedje: boͅlētšə (Bree) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen hondskooi: hoͅnskyij (Bree) bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bolle wangen opgeblazen wangen: oͅpxəblyzə waŋə (Bree) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bolster van de okkernoot bolster: bolstər (Bree) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bolster van een noot schaal: Bree Wb.  sjaal (Bree) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon spon: spon (Bree) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bonenkruid bonenkruid: Bree Wb.  bunekrût (Bree, ... ) Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
bont als apart kledingstuk pels: eine pels (Bree), eine pĕls (Bree), ne pels (Bree), pōls (Bree), pøͅls (Bree), pə:ls (Bree), e = elle, belle  eine pels (Bree) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: bōnt en blaw gehuiwd (Bree), bunt ɛm blaw gəhèùjt (Bree), paars en blauw houwen: peers en blauw gehouwd (Bree, ... ), paars en blauw slaan: paars en blaw geslage (Bree), peirs en blauw geslagen (Bree) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2