32893 |
wetten met de strekel, strijken |
wetten:
wętǝ (L360p Bree)
|
De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-3
|
32900 |
wetten met de wetsteen |
wetten:
węten (L360p Bree)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
29146 |
weverij |
huis:
højs (L360p Bree)
|
Ruimte waarin geweven wordt. Naast een ruimte in het huis (zie het lemma ɛweefkamerɛ) kan de plaats waar geweven wordt ook buiten het huis zijn, bijv. een schuur, zomerhuisje of een spinhuis. De weverij kan ook een afdeling in een fabriek betekenen.' [N 39, 4; N 5A øIŋ, 9a; monogr.]
II-7
|
24408 |
wezel |
wezel:
wēzīl (L360p Bree),
wezeltje:
wesəlkə (L360p Bree),
in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel
wisəlkə (L360p Bree)
|
wezel [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)], [ZND m]
III-4-2
|
17864 |
wiebelen |
kwikkelen:
kwikkele (L360p Bree)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen, waggelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (L360p Bree),
kruiden:
krau̯i̯ǝ (L360p Bree)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
33303 |
wiedschopje |
geedschup:
gē̜i̯šø̜p (L360p Bree),
geedschupje:
gē̜i̯šø̜pkǝ (L360p Bree)
|
Klein schepje met handvat, voor het af- en/of uitsteken van onkruid; soms ook gebruikt om voer voor kleinvee uit te steken of om te poten. Voor het type scheven, zie het lemma Paardebloem. [N 18, 53; monogr.; add. uit N 18, 18b; GV, K7]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
samenstelling: wegeleedsje, wegeduud
weeg (L360p Bree),
Verklw. weegske
weeg (L360p Bree),
wiegje:
weegske (L360p Bree)
|
wieg || wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33056 |
wiekenstel van de pikbinder |
molen:
milǝ (L360p Bree)
|
Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.]
I-4
|
34574 |
wiel |
karrad:
(mv)
karrāi̯ǝr (L360p Bree),
rad:
rā.t (L360p Bree),
meervoud
rāi̯.ǝr (L360p Bree),
radje:
verkleinwoord
rɛ̄.tjǝ (L360p Bree)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|