20654 |
witte kool |
kabots:
kebûts (L360p Bree),
kəbotsə (L360p Bree),
kabuits:
Verkorting voor kebûtsekiêl Eng. cabbage
kebûts (L360p Bree),
wit moes:
wet mōs (L360p Bree),
wit moos (L360p Bree)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]witte kool
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwiksart (alg.) (L360p Bree),
kwikstart (L360p Bree, ...
L360p Bree),
kwikstaartje:
kwikstertje (L360p Bree, ...
L360p Bree),
paardenwachtertje:
pēͅrdəwaxtərkən (L360p Bree)
|
kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
pijpjesmuts:
betekenis: onder kin gebonden en met gepijpte rand
pipkəsməts (L360p Bree),
slaapmuts:
sloͅpməts (L360p Bree)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)] || pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
gordijnenmuts:
informant: afhangend strookje is gerdin (= gordijn)
gərdinəməts (L360p Bree),
plooienmuts met gordijnen:
plujəməts mət gərdinə (L360p Bree)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
strikmuts:
strekməts (L360p Bree)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24642 |
witte narcis |
pinksterbloem:
Bree Wb.
pinksterbloom (L360p Bree)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33913 |
witte vlekken |
vreemde plekken:
vrē̜mdǝ plɛk (L360p Bree)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24574 |
witte waterlelie |
nnuphar (fr.):
nunephaar (L360p Bree),
-
nunephaar (L360p Bree),
waterlelie:
waterlelie (L360p Bree),
-
waterlelie (L360p Bree)
|
witte waterlelie [DC 49a (1974)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mēͅk (L360p Bree),
mik (L360p Bree),
Syst. Wbk. van Bree
mik (L360p Bree),
Van bruud weerd men gruut/ en van mik weerd men dik
mik (L360p Bree),
weg:
wigə (L360p Bree)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wit brood [ZND 01u (1924)], [ZND B2 (1940sq)] || witbrood
III-2-3
|
18867 |
woede |
gift:
gift (L360p Bree),
Ze stampde oppe grònd van gift In det menneke zitsj vèèl gift
gift (L360p Bree)
|
drift, woede || hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|