e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kool kabots: kebûts (Bree), kəbotsə (Bree), kabuits: Verkorting voor kebûtsekiêl Eng. cabbage  kebûts (Bree), wit moes: wet mōs (Bree), wit moos (Bree) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]witte kool I-7, III-2-3
witte kwikstaart kwikstaart: kwiksart (alg.) (Bree), kwikstart (Bree, ... ), kwikstaartje: kwikstertje (Bree, ... ), paardenwachtertje: pēͅrdəwaxtərkən (Bree) kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
witte muts met een strik onder de kin pijpjesmuts: betekenis: onder kin gebonden en met gepijpte rand  pipkəsməts (Bree), slaapmuts: sloͅpməts (Bree) mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)] || pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje gordijnenmuts: informant: afhangend strookje is gerdin (= gordijn)  gərdinəməts (Bree), plooienmuts met gordijnen: plujəməts mət gərdinə (Bree) muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met linten strikmuts: strekməts (Bree) muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
witte narcis pinksterbloem: Bree Wb.  pinksterbloom (Bree) Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)] III-4-3
witte vlekken vreemde plekken: vrē̜mdǝ plɛk (Bree) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte waterlelie nnuphar (fr.): nunephaar (Bree), -  nunephaar (Bree), waterlelie: waterlelie (Bree), -  waterlelie (Bree) witte waterlelie [DC 49a (1974)] III-4-3
wittebrood mik: mēͅk (Bree), mik (Bree), Syst. Wbk. van Bree  mik (Bree), Van bruud weerd men gruut/ en van mik weerd men dik  mik (Bree), weg: wigə (Bree) Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wit brood [ZND 01u (1924)], [ZND B2 (1940sq)] || witbrood III-2-3
woede gift: gift (Bree), Ze stampde oppe grònd van gift In det menneke zitsj vèèl gift  gift (Bree) drift, woede || hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] III-1-4