e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wreef wreef: vrief (Bree), wrief (Bree), wryef (Bree) de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] III-1-1
wrevelig (zijn) rap op zijn paardje: rap op zee pèèrdsje (Bree) gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
wrijven wrijven: vrieven (Bree), wri-jve (Bree) wrijven [ZND m] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wringen wringen: vringe (Bree) Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)] III-1-2
wroeten woelen: wole (Bree), wroeten: vrote (Bree, ... ), vrētǝ (Bree) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)] I-12, III-1-2
wulp kluut: kli-jt (Bree) wulp III-4-1
wulps vettig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  vöttig (Bree) wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)] III-1-4
yucca (yucca flaccida haw.) yucca: Bree Wb.  jú`ka (Bree) Yucca (yucca filamentosa). Planten met prachtige, witte, klokvormige, hangende bloemen in grote pluimen. De stengel is gegroefd en heeft brede lintvormige bladeren met aan de randen lange vezels (adaamsnaald, jukka). [N 92 (1982)] III-2-1
zaad voor bieten groenzaad: grēnzǫǝt (Bree), reubenzaad: rø̄bǝzǫǝt (Bree) In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.] I-5
zaad, zaaigoed zaad: zǭt (Bree), zaadgoed: zōǝt˲gōǝt (Bree), zaadje: zɛ̄tjǝ (Bree) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4