21087 |
zemelen |
zemelen:
zīǝ.mǝlǝ (L360p Bree)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
17681 |
zenuw |
zenuf:
zinəf (L360p Bree),
ziênef (L360p Bree),
zenuw:
zinəw (L360p Bree)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23513 |
zeswekenmis |
zeswekenmis:
zøͅsweͅkəmøͅs (L360p Bree)
|
Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17826 |
zetten |
zetten:
zetten (L360p Bree)
|
zetten [ZND m]
III-1-2
|
34311 |
zeug met biggen |
zeug:
zȳx (L360p Bree),
zīx (L360p Bree)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
baggenkooi:
baqǝkyi̯ (L360p Bree),
bagkooi:
baxkūi̯ (L360p Bree),
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L360p Bree),
zeugbak:
zē̜ ̞x˱bak (L360p Bree)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
19718 |
zeven |
zeven:
zève (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
zeven || zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (L360p Bree)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeivere (L360p Bree)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18581 |
zich aankleden |
aandoen:
aandoon (L360p Bree)
|
aankleden
III-1-3
|