e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zweren een eed doen op: ich wil er eine êd op doon (Bree) Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)] III-3-1
zweren, etteren etteren: dij woen zal etteren (Bree), zweren: zwaeren (Bree) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || zweren, etteren [ZND m] III-1-2
zwerm zwerm: zwęǝ.rǝm (Bree), zwɛ.rǝm (Bree) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwerm vogels klocht: klocht (Bree), zwerm: zwerm (Bree) groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] || zwerm [Willems (1885)] III-4-1
zwermen zwermen: zwɛrmǝ (Bree) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zweten zweten: zweite (Bree), zwéí.ten (Bree) zweten [N 10a (1961)], [ZND m] III-1-2
zwezerik soepieten: Syst. Wbk. van Bree  selpiete (Bree), zwezerik: Syst. Frings mnl.  zwēzərek (Bree) Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3
zwijmelen (het) houdt geen baan: helt gɛ̄i̯n bān (Bree) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9
zwik van de wagen zwik: zwek (Bree) De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr] I-13
zwoegen ezelen: dèè wuiver(d) hèèt zee lève langk zitten iêzele, tot det hèè d¯r bi-j nèèrgevallen is  iêzele (Bree), juisteren: en alti-jd juistere en geldsj oppotte  juistere (Bree), poejakken: pûjakke (Bree), Mânleef, vèè höbbe nogal mote pûzjakke viêr op ti-jd kloar te zeen  pûzjakke (Bree), wroeten: vrote (Bree), vrōtə (Bree) hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || reg. ww. van het Barg. piezakken: stevig doorwerken || slaven, zwoegen || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)] || zeer hard werken || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] III-1-4