23392 |
corpus |
onzelieveheer:
uzze livvenhieer aan het kri-js (L360p Bree)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (L360p Bree)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20016 |
crocus (crocus vernus l.) |
krokus:
Bree Wb.
krokus (L360p Bree)
|
Crocus (crocus vernus). De bloemen zijn paars, geel, wit of gestreept. De bladeren zijn iets korter dan de bloem, donkergroen met een brede witte streep in het midden. Bloemen alleen of bij paren, omgeven door 1 schedeblad, de bloemen en bladeren zijn ing [N 92 (1982)]
III-2-1
|
32810 |
cultivator, extirpator |
extirpator:
ɛkspātǝr (L360p Bree)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
blinddees:
blenjēͅzə (L360p Bree),
blenèès (L360p Bree),
ook ZND 1u, 30
blenēͅz(e) (L360p Bree),
daas:
ook ZND 1u, 30
dāz(e) (L360p Bree),
paardsvlieg:
pèèrsvleeg (L360p Bree),
pø͂ͅrsvlēx (L360p Bree),
ook ZND 1u, 30
pēͅrsvlēg (L360p Bree),
scheeldees:
ook ZND 1u, 30
sēͅldēͅz(e) (L360p Bree),
strontvlieg:
Bree Wb.
stròntvleeg (L360p Bree)
|
daas [ZND B2 (1940sq)] || daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || insect I [Goossens 1b (1960)] || paardenvlieg || steekdaas
III-4-2
|
23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
dagelijkse zonde (L360p Bree)
|
Dagelijkse zonde [leslieje zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24785 |
dagkoekoeksbloem |
bosroosje:
Bree Wb.
bosriêske (L360p Bree)
|
Dagkoekoeksbloem (meliandrum rubrum 30 tot 90 cm hoge plant. De plant is tweehuizig en dicht behaard; de bladeren zijn eivormig; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn diep ingesneden en rood van kleur, zelden wit; doosvruchten met [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21723 |
dagvaarding |
dagvaarding:
dagvaarding (L360p Bree)
|
de mededeling aan een verdachte of getuige dat hij op een bepaald tijdstip voor de rechter moet verschijnen [dagvaarding, dagement] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20018 |
dahlia (dahlia cav.) |
dahlia:
Bree Wb.
dalia (L360p Bree)
|
Dahlia. De buitenste omwindselblaadjes, 5 in getal, zijn neergebogen of geheel omgeslagen. De bladeren zijn in brede slippen verdeeld. Bij sommige variëteiten zijn de lintbloemen in de lengte opgerold, of opgerold met een punt, daardoor krijgt de hele blo [N 92 (1982)]
III-2-1
|
27184 |
dak |
dak:
dā.k (L360p Bree),
dāk (L360p Bree)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|