21128 |
damesfiets |
vrouwenfiets:
vruiwe-fiets (L360p Bree),
vrouwenvelo:
vruiwe-velo (L360p Bree)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hoot (L360p Bree),
hōt (L360p Bree),
hoedje:
hētšə (L360p Bree),
vrouwluihoed:
vröliehood (L360p Bree)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18207 |
dameskous? |
vrouwluikous:
vruili-jkuise (L360p Bree)
|
Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
vrouwluibot:
vroͅlējboͅtə (L360p Bree)
|
vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
jas:
jas (L360p Bree),
mantel:
mantel (L360p Bree, ...
L360p Bree),
vrouwluimantel:
vruiliejmantel (L360p Bree, ...
L360p Bree),
vrøͅylimantəl (L360p Bree)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
hakkenschoen:
hakəšōn (L360p Bree),
hakschoentje:
heksjeenkes (L360p Bree)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18720 |
damestrui? |
bolero (<fr.):
boͅlero (L360p Bree)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
wasem:
wā.zem (L360p Bree)
|
wasem, damp [ZND m]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
paffen:
paffe (L360p Bree)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28402 |
dar |
ere:
(mv)
ę̄rǝns (L360p Bree)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|