e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
darm darm: derrem (Bree) darm, darmen [N 10b (1961)] III-1-1
darts vogelpik (zn.): vogelpik (Bree) Lievelingsspel 3. [SND (2006)] III-3-2
das, sjaal sjaal: ša:l (Bree), sjerp: sjerp (Bree, ... ), šerp (Bree), šeͅrp (Bree) das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || sjaal III-1-3
dasspeld kravatspeld (<fr.): krəvatspeͅl (Bree), kravattenspang (<fr.): krevattespang (Bree), krəvātəspaŋ (Bree) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: dauw (Bree, ... ), dāw (Bree), dàË™w (Bree) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
dauw op vruchten dauw: Bree Wb.  dauw (Bree) Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)] I-7
dauwtrappen dauwtrappen: dauwtrappe (Bree) Het volksgebruik om op hemelvaartsdag (maar ook op de 2e pinksterdag of de eerste zondag in mei) vroeg naar buiten te gaan en zich daar te ontspannen [dauwtrappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
daverwaat daverwaat: dāvǝrwāt (Bree), daverwatig: dāvǝrwatex (Bree) Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.] I-3
de avond luiden de avondsklok luiden: de aovenchklok luueh (Bree), de ovendsklok luitə (Bree) De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
de baas spelen beheren: behiêre (Bree), bestieren: bestére (Bree) de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)] III-1-4