e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was wringen uitwringen: ûtwringe (Bree) Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: dri.vǝ (Bree), drivǝ (Bree), na de beer doen: no dǝ bīr don (Bree) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg deeg: Eme(s) èè keekske bakke van dezelfden deîg: iemand met de zelfde munt terugbetalen  deîg (Bree) deeg III-2-3
deerniswekkend arm: erm (Bree) een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)] III-1-4
definitieve band reep: rē̜jp (Bree) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
degelijk grondig: gròndig (Bree) degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] III-1-4
dekbare vaars pink: peŋk (Bree) Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21] I-11
deken deken: diêke (Bree), dèke (Bree), Viêr hère verjoaerdaag hauwe ze hèèr ein ölletrikse diêke gekocht  diêke (Bree) deken || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)] III-2-1, III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): dekenaat (Bree) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
dekken dekken: døkǝ (Bree), dękǝ (Bree), Bree Wb.  dèkke (Bree), remmelen: remmele (Bree), Bree Wb.  remmele (Bree), springen: spręŋǝ (Bree), sprɛŋǝ (Bree) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] || paren, bespringen I-11, I-12, III-4-2