e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dolle kervel dolle kervel: dǫlǝ kē̜rǝvǝl (Bree), hondskervel: hǫntskęrvǝl (Bree), wilde kervel: weljǝ kęrvǝl (Bree), wilde peterselie: Bree Wb.  wìldzje peterselie (Bree) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)] I-5, III-4-3
dom lomp: lómp (Bree) niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domino domino: domino (Bree) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man limpes: himpus (Bree), Wellicht heeft het te maken met lòmp  limpus (Bree), stommerik: stòmmerik (Bree) dommerik || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw zotseltje: èè sòtselke (Bree) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dompelen: dómpele (Bree), in t water dòmpelen (Bree), dopen: deipe (Bree), in het water dompelen: in ⁄t water dòmpelen (Bree, ... ), onderdompelen: ónderdómpele (Bree), soppen: soppe (Bree) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: dònnerbiêsje (Bree), dónderbiêsjes (Bree) donderbeestje || donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donderen donderen: dondere (Bree, ... ), dondərə (Bree), doondere (Bree), dōnderen (Bree, ... ), doͅndərə (Bree), dóndere (Bree), hommelen: hoͅmələ (Bree), hómmele (Bree) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderkruid donderkruid: dónderkrûd (Bree), -  donderkruut (Bree) donderkruid [DC 46 (1971)] || donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)] III-4-3
donderwolk onweerstoppen: oͅnwèrstoͅm pə (Bree), onweerswolk: ōnwēͅrswoͅək (Bree), onweerswolken: onwēͅrswøͅË™kə (Bree), oonwèrswuike (Bree), ónwèèrswolke (Bree) donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4