20962 |
selderij |
sellerie:
seͅ.lərii̯ (Q159p Broekom)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21256 |
servituut |
vaart:
en voət (Q159p Broekom)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
28694 |
sikkel |
zichel:
zixǝl (Q159p Broekom)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (Q159p Broekom)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint matte (Q159p Broekom)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (Q159p Broekom)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (Q159p Broekom)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (Q159p Broekom)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
veeg:
vejg (Q159p Broekom)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
25952 |
slagmulder |
slagmoller/-molder:
slaxmǫldǝr (Q159p Broekom)
|
Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272]
II-3
|