e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekom

Overzicht

Gevonden: 952
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spek spek: spɛ̝k (Broekom, ... ) spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
speling op de steenbus spelens: spɛjǝlǝs (Broekom) [Vds 124; Jan 135; Coe 114; Grof 135] II-3
spenen speunen: spyǝnǝ (Broekom) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
spie cale: kal (Broekom), spie/spij: spē̜(i̯) (Broekom), spij: spęj (Broekom) De pin die men in de gaten van het sluisijzer steekt om de sluis omhoog te houden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Coe 26; Grof 62] || De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82] I-3, II-3
spikken spikken: spikǝ (Broekom) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spinnen snurken: snøͅrəkə (Broekom) spinnen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
sporten sponnen: spōnǝ (Broekom), sproten: spru̯ǫ.tǝ (Broekom) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreken, praten klappen: klappe (Broekom) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
springstier springduur: sprɛŋdȳr (Broekom) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
staakijzer van de watermolen as: a.s (Broekom) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3