18250 |
das, sjaal |
das:
das (L434a Broeksittard)
|
das (doek) [SGV (1914)]
III-1-3
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ē̜x (L434a Broeksittard)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwen:
de wesch bleje (L434a Broeksittard)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
blijken (L434a Broeksittard)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
speule (L434a Broeksittard)
|
spoelen [SGV (1914)]
III-2-1
|
20808 |
deeg |
deeg:
deig (L434a Broeksittard)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜ (L434a Broeksittard)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
19704 |
deksel |
deksel:
dèksel (L434a Broeksittard)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L434a Broeksittard)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L434a Broeksittard)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|