21313 |
eed |
eed:
eid (L434a Broeksittard)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikhörke (L434a Broeksittard),
enkhöreke (L434a Broeksittard)
|
eekhoorn [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L434a Broeksittard)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (L434a Broeksittard)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
vegen:
vē̜gǝ (L434a Broeksittard)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
34542 |
eend |
eend:
ęi̯nj (L434a Broeksittard),
ęnj (L434a Broeksittard)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
einvoudig (L434a Broeksittard)
|
eenvoudig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
stekelverke (L434a Broeksittard)
|
egel [SGV (1914)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜gǝ (L434a Broeksittard)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
24142 |
ekster |
ester:
èster (L434a Broeksittard)
|
ekster [SGV (1914)]
III-4-1
|