18254 |
gesp |
gesp:
schoon mèt ein gasp (L434a Broeksittard)
|
gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemertel (L434a Broeksittard)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuuge (L434a Broeksittard)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevengenis (L434a Broeksittard)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gĕve (L434a Broeksittard)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L434a Broeksittard)
|
gevoelig [SGV (1914)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L434a Broeksittard)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwɛlǝf (L434a Broeksittard)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
špørx (L434a Broeksittard)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gewricht (L434a Broeksittard)
|
gewricht [SGV (1914)]
III-1-1
|