| 18908 |
prutser |
sukkelaar:
sukkelaer (L434a Broeksittard)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 30687 |
puimsteen |
pruimesteen:
prūmǝštęjn (L434a Broeksittard)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
| 25014 |
punt, stip |
punt:
puntj (L434a Broeksittard)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 33623 |
putzwengel |
wip:
wøp (L434a Broeksittard)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
| 19079 |
raad |
raad:
raod (L434a Broeksittard)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
vreem (L434a Broeksittard)
|
vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
| 28447 |
raat |
graat:
grǭt (L434a Broeksittard)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
| 19224 |
raden |
raden:
raoje (L434a Broeksittard)
|
raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 18168 |
rafelen |
rafelen:
raofele (L434a Broeksittard),
rǭfǝlǝ (L434a Broeksittard)
|
rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
| 19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spinnejager (L434a Broeksittard)
|
andere soorten borstels [DC 15 (1947)]
III-2-1
|