17871 |
slag |
slag:
slaag (L434a Broeksittard),
slaeg (L434a Broeksittard)
|
slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
schlek (L434a Broeksittard),
slek (L434a Broeksittard, ...
L434a Broeksittard)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
schlekkehoes (L434a Broeksittard),
slakkenhuisje:
slekkenhuuske (L434a Broeksittard)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
22344 |
slee |
slee:
slei (L434a Broeksittard)
|
slede [SGV (1914)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
sleipe (L434a Broeksittard),
šlęi̯pǝ (L434a Broeksittard)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)]
I-2, III-1-2
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
slib (L434a Broeksittard)
|
slib [SGV (1914)]
III-4-4
|
18299 |
slobkous |
gamasche:
camache (L434a Broeksittard)
|
slobkous [SGV (1914)]
III-1-3
|
19018 |
smachten |
smachten:
smachte (L434a Broeksittard)
|
smachten [SGV (1914)]
III-1-4
|
20601 |
smaken |
smaken:
smake (L434a Broeksittard)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
smèle (L434a Broeksittard, ...
L434a Broeksittard)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|