e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieten, hard regenen gutsen: ət gutsjt (Brunssum), het regent dat het gutst: het regent dat het gutscht (Brunssum), het regent dat het klatert: het regent dat het klatert (Brunssum), het regent dat het zeikt: het regent dat het zeikt (Brunssum), plensen: plenshju (Brunssum) grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)] || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
gieter pruits: preutš (Brunssum) gieter [SGV (1914)] III-2-1
gif gif: giĕf (Brunssum), vergif: vergief (Brunssum) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2
gispen, geselen gutsen: gutschku (Brunssum) slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2
gist heffe: høfǝ (Brunssum), zuurdeeg: zoǝrdēx (Brunssum) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
glacé glac (fr.): glacé`s (Brunssum), leren haas: laere huisje (Brunssum), leere heusje (Brunssum, ... ) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
glad, glijdend glats: glets (Brunssum) glad [SGV (1914)] III-4-4
gladde ijzerdraad draad: drǭt (Brunssum) Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8
glazig glazetig: glààzətich (Brunssum), glazig: glazig (Brunssum) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glazuur: glazuur (Brunssum) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1