34084 |
banden |
pezen:
pēzǝ (Q035p Brunssum)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
28236 |
bandgalerij |
bandgalerij:
bantgalǝri (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Galerij waarin het transport met behulp van een transportband plaatsvindt. Een bandgalerij kan zowel een aanvoer- als een afvoergalerij zijn (Lochtman pag. 58). [N 95, 376; monogr.]
II-5
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (Q035p Brunssum),
bandieter:
bandieter (Q035p Brunssum),
godverlaten kerel:
godverloate kêl (Q035p Brunssum)
|
bandiet [SGV (1914)] || een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
scholk (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18848 |
bangerik |
floepschijter:
enne floepsjieter (Q035p Brunssum),
piezel:
enne piezel (Q035p Brunssum),
schijthuis:
ee sjiethōē‧s (Q035p Brunssum),
sjīēthōēs (Q035p Brunssum)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
bank:
bank (Q035p Brunssum)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27251 |
bankwerker |
bankwerker:
bankwerker (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Wilhelmina])
|
[monogr.; N 95, 147]
II-5
|
20181 |
barensweeën |
ween:
weeŭ (Q035p Brunssum)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18173 |
barrevoets |
barvoets:
berves (Q035p Brunssum),
op blote voeten:
up blu.ətə vø.t (Q035p Brunssum)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
19313 |
bazige vrouw |
canaille:
karnaàlju (Q035p Brunssum),
taaie prij:
ən tĭĕəg prīē (Q035p Brunssum)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|