19471 |
bedsprei |
bedsprei:
be̝ͅtšprēͅi̯ (Q035p Brunssum)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldjhouwer (Q035p Brunssum)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (Q035p Brunssum)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bē̜njtj (Q035p Brunssum),
bę.ǝntj (Q035p Brunssum)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bee (Q035p Brunssum)
|
been [SGV (1914)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
knook:
knaok (Q035p Brunssum),
knaoke (Q035p Brunssum)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beestig:
beĕstig (Q035p Brunssum),
ongehobbeld:
òngəhŏĕ⁄bəlt (Q035p Brunssum)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
beet:
bĭĕət (Q035p Brunssum),
béét (Q035p Brunssum),
bof:
bŏĕf (Q035p Brunssum),
bòf (Q035p Brunssum)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18536 |
bef |
bef:
bef (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
begêrlik (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
begeerig [SGV (1914)] || begeerlijk [SGV (1914)]
III-1-4
|