18855 |
medelijden |
metlijden:
mitlieje (Q035p Brunssum),
mit⁄lĭĕə (Q035p Brunssum)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27657 |
medische keuring |
onderzoek:
oŋǝrzø̄k (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Zwartberg])
|
[N 95, 967]
II-5
|
27954 |
meegevende ondersteuning |
inschuifbaar bouwwerk:
enšȳfbār bǫwwɛrk (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Wilhelmina]),
t.h.-bouw:
tēhā-bǫw (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ondersteuning die optredende dakzakking kan volgen. Meegevende ondersteuningen worden in hoofdzaak in de winning en in mindere mate in de voorbereidingswerken toegepast. Het "Usspurwiesbouwwerk" (Q 121) is een type meegevende ondersteuning dat voornamelijk in galerijen wordt gebruikt. De Toussaint-Heintzmannondersteuning is een galerijondersteuning bestaande uit drie boogsegmenten van speciaal profiel, welke door middel van klemmen aan elkaar worden verbonden. Bij toenemende druk schuiven kap en stijlen langs elkaar. [N 95, 296; N 95, 297; monogr.]
II-5
|
25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
roggebloem:
rǫgǝblōm (Q035p Brunssum)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|
25642 |
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg |
inlandse bloem:
inlandse bloem (Q035p Brunssum),
roggemeel:
roggemeel (Q035p Brunssum)
|
[N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b]
II-1
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
meèlworm (Q035p Brunssum),
? zoals Frans
mêl-worm (Q035p Brunssum)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25478 |
meelopslagplaats |
meelhok:
meelhok (Q035p Brunssum),
meelzolder:
mē̜lzoldǝr (Q035p Brunssum)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
meēlwórm (Q035p Brunssum),
(?) zoals frans
mêl-worm (Q035p Brunssum)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zef (Q035p Brunssum),
ziǝf (Q035p Brunssum)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
diep graven:
dēp ˲[graven] (Q035p Brunssum)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|