23199 |
beloken pasen |
broken pasen:
Broake Poasje (Q035p Brunssum)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmestǝ (Q035p Brunssum),
mesten:
mestǝ (Q035p Brunssum)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
32769 |
benamingen van de eg naar het aantal hoofdbalken |
driebooms[eg]:
dribōms˱[eg] (Q035p Brunssum)
|
De driehoekige (houten) eg had gewoonlijk maar twee hoofdbalken die van voren (bij het aanspanningspunt) met elkaar verbonden waren en verder naar achteren door enkele scheien uiteen gehouden werden. De vierhoekige eg had soms drie, maar meestal vier tot zes hoofdbalken, al naar gelang de grootte. In de betrokken woordtypen hieronder vertegenwoordigt drie tevens dialectvarianten van het type drij. Varianten van de typen twee- t/m zesboomseg hebben in het lid booms soms het vocalisme (umlaut) van de plaatselijke meervoudsvorm van boom. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie de toelichting bij het lemma ''eg''. [N 11, 75; N 11A, C]
I-2
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
broeierig (weer):
bruijerig wēēr (Q035p Brunssum),
laf (weer):
làf (Q035p Brunssum),
moddele dag:
eene moddele daach (Q035p Brunssum),
moddelwarm:
moddelwerm (Q035p Brunssum)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
stelten:
B.v. mit zien lang sjteltje.
sjteltje (Q035p Brunssum),
stokken:
B.v. op zien liste sjtekke.
sjtekke (Q035p Brunssum),
stompels:
flinke sjtumpele (Q035p Brunssum),
B.v. ee maedje mit flinke stumpele.
sjtumpele (Q035p Brunssum)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bengelen:
bengulu (Q035p Brunssum),
bungələ (Q035p Brunssum)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
gier (koren):
geer (Q035p Brunssum),
troep:
trop (Q035p Brunssum)
|
een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)] || een bepaalde hoeveelheid koren [gier] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
klenen:
klēnǝ (Q035p Brunssum)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
18932 |
beredderen |
bestrijden:
in sommige beteekenissen
bestriee (Q035p Brunssum)
|
beredderen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24918 |
bergtop |
top:
töp (Q035p Brunssum)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|