22478 |
middelste kegel |
tulleman:
cf. WNT sub zot: 7f, Bep. kegel in het kegelspel [...] Namen van den middenkegel ... Tieleman, tulleman ... tillepaap ... zot.
teuleman (Q035p Brunssum)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17668 |
middelvinger |
middelvinger:
middulvingur (Q035p Brunssum)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17690 |
middenrif |
middelrif:
middulrif (Q035p Brunssum)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22877 |
midvoor |
centervoor:
centervoor (Q035p Brunssum)
|
Midvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24352 |
mier |
aamzeik:
aomzeik (Q035p Brunssum),
ee = lang
aomzēēk (Q035p Brunssum)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
aamzeikei:
aomzeikei (Q035p Brunssum),
amezeikenei:
korte i
aomzēēken-ije (Q035p Brunssum)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikennest:
aomzeikenés (Q035p Brunssum),
aomzēēke-nest (Q035p Brunssum)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikmoor:
WLD (? - onduidelijk)
mierikmoer (Q035p Brunssum)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
27655 |
mijnarts |
kuildokter:
kuldǫktǝr (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Op alle mijnen kende men een modern ingerichte verbandkamer. Onder leiding van een mijn- of bedrijfsarts werd hier voor geneeskundige behandeling gezorgd. [N 95, 952]
II-5
|
28328 |
mijnblind |
kuilblind:
kulblentj (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Maurits])
|
Oogaandoening die zich uit in korte, rukkende bewegingen van het hoofd en de ogen (Nystagmus). Deze ziekte kwam vroeger als beroepsziekte, mogelijk veroorzaakt door intoxicatie van de hersenstam, bij mijnwerkers voor. Ook paarden die lang ondergronds waren, zouden deze ziekte kunnen krijgen. Een paard dat meer dan tien jaren ondergronds gewerkt had, zou volgens overlevering (z. Dieteren 1984 pag. 17) blind zijn. De informant uit Q 15 noemt het een sprookje dat de paarden ondergronds blind werden. Men moet wel onderscheid maken tussen blindheid en de ziekte Nystagmus. [N 95, 938; monogr.]
II-5
|