27592 |
mijnwerkerskolonie |
kolonie:
kǫlǝni (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Wilhelmina])
|
Wijk of deel van een wijk bestaande uit eenvoudige mijnwerkerswoningen. Volgens de informant uit Q 15 kwam de "kolonie" in Nederlands Limburg in de Westelijke Mijnstreek slechts sporadisch voor; hem was alleen Geleen-Lindenheuvel bekend. Bij het uitspreken van kolonie valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Een aantal woordtypen duidt op bepaalde woonwijken met name in de Oostelijke Mijnstreek in Nederlands Limburg. [N 95, 41c; Vwo 244; Vwo 803; monogr.]
II-5
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikkn (Q035p Brunssum),
mikə (Q035p Brunssum)
|
lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
millimeĕtur (Q035p Brunssum)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
meljtjvȳr (Q035p Brunssum)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20285 |
min, voedster |
voedster:
voorstur (Q035p Brunssum)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20406 |
minderjarig |
onmondig:
onmunjig (Q035p Brunssum)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
liefste:
leefste (Q035p Brunssum)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20177 |
miskraam |
miskraam:
miskraom (Q035p Brunssum),
miskrŏam (Q035p Brunssum)
|
Miskraam: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismakt (Q035p Brunssum)
|
mismaakt [SGV (1914)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
damp:
¯laaghangende mist¯
damp (Q035p Brunssum),
mist:
dicht
mist (Q035p Brunssum),
nevel:
licht
nevel (Q035p Brunssum)
|
mist en nevel [DC 27 (1955)]
III-4-4
|