20482 |
nicht |
nicht:
next (Q035p Brunssum),
nichtje:
nētjə (Q035p Brunssum)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (Q035p Brunssum)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34153 |
niet behouden |
niet behouden:
nēt bǝhǭjǝ (Q035p Brunssum)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34149 |
niet bevrucht |
leeg:
lē̜x (Q035p Brunssum),
mans:
mau̯s (Q035p Brunssum)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
niet wassen:
WLD
wassŭn neet (Q035p Brunssum)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18220 |
niet passen |
niet passen:
neet passu (Q035p Brunssum)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20167 |
niet zindelijk |
niet proper:
neet proŭper (Q035p Brunssum)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
beekveger:
béék⁄véégər (Q035p Brunssum)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
maan:
moan (Q035p Brunssum),
nieuwe maan:
nūūjə maon (Q035p Brunssum)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)] || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
Nuujjoar (Q035p Brunssum)
|
Nieuwjaar.
III-3-2
|