27702 |
o.v.s.-gebouw |
bij de o.v.s.:
bęj dǝ [o.v.s.] (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De Ondergrondse Vakschool waar de mijnwerker wordt opgeleid voor het mijnwerk ondergronds. [N 95, 24]
II-5
|
18938 |
obstakel |
ongerief:
ongureef (Q035p Brunssum)
|
iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
meurgu (Q035p Brunssum),
ochtend:
murge (Q035p Brunssum),
mörge (Q035p Brunssum)
|
s morgens) [DC 65 (1990)], [N 91 (1982)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
24947 |
oever |
kant:
kanjtj (Q035p Brunssum),
kantj (Q035p Brunssum),
klif:
(ie van bies). "ook gezegd e, weghelling".
klieɛ͂f (Q035p Brunssum)
|
oever [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)]
III-4-4
|
24219 |
oeverzwaluw |
kleizwarbel:
kleijsjwarbel (Q035p Brunssum),
oeverzwarbel:
over-sjwarbəl (Q035p Brunssum)
|
overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
ogenblikje:
oogenblikske (Q035p Brunssum),
oogenblîkskə (Q035p Brunssum),
tijdje:
tiedju (Q035p Brunssum)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
27863 |
ohmmeter |
ohmmeter:
ōmmę̄ǝtǝr (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Apparaat voor het doormeten van schietleidingen. [N 95, 408; monogr.]
II-5
|
33558 |
okkernoot |
noot:
noet (Q035p Brunssum),
v. vuur
nuut (Q035p Brunssum)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
òksel (Q035p Brunssum)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
l (du.):
èu⁄əl (Q035p Brunssum),
olig:
oalich (Q035p Brunssum),
salade-olig:
sjlaatoulig (Q035p Brunssum)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|