30614 |
olieverf |
oligsverf:
ǭlexs˲[verf] (Q035p Brunssum)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17916 |
omarmen |
omvamen:
omvaamu (Q035p Brunssum)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27781 |
ombraak |
ombraak:
ombraak (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Wilhelmina])
|
Een gang om de hoofdschacht dienend voor het omleiden van het vervoer. [N 95, 185; N 95, 695; N 95, add.; Vwo 251; Vwo 548; Vwo 552; monogr.]
II-5
|
33664 |
omheinde wei |
afgepaalde wei:
āfgǝpø̜̄ldǝ węi̯ (Q035p Brunssum)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
štaketsǝl (Q035p Brunssum)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
spalier:
špalēr (Q035p Brunssum)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
schutting:
šøteŋ (Q035p Brunssum)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
33734 |
omheining van takken |
tuin:
tūn (Q035p Brunssum)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de hals krijgen:
om `n haus kriege (Q035p Brunssum)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
rijzen:
riezu (Q035p Brunssum),
stijgen:
sjtīēgə (Q035p Brunssum)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|