21808 |
overleggen |
bekallen:
bəkàl⁄lə (Q035p Brunssum)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18847 |
overmoedig gedrag |
gepoch:
gepoech (Q035p Brunssum),
gestuit:
vgl. Huygens Bat. Temp.
gesjtuut (Q035p Brunssum)
|
cranerie [SGV (1914)]
III-1-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
WLD
mealig (Q035p Brunssum)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klatsje:
kletsku (Q035p Brunssum),
klietsje:
klietsjku (Q035p Brunssum),
klietsku (Q035p Brunssum)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
uuvertuugd (Q035p Brunssum)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
uuvertuuge (Q035p Brunssum)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
euvurweeg (Q035p Brunssum)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
prakkiseren:
prakkuzĕĕru (Q035p Brunssum)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33742 |
paal van de weideafrastering |
paal:
pǭl (Q035p Brunssum)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
22804 |
paar of onpaar |
paar of omp:
Sub paar.
paar of ómp (Q035p Brunssum)
|
Even of oneven.
III-3-2
|