19333 |
pret, schik |
spa (du.):
sjpás (Q035p Brunssum),
vir höbbe špas gat (Q035p Brunssum)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
flabbes:
flàbbus (Q035p Brunssum)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
plezierig:
pləzee⁄rich (Q035p Brunssum)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preuts:
preutsch (Q035p Brunssum)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23326 |
priester |
geestelijke:
gewoonlijk - [in tegenstelling tot preester (navorming)]
geesselik (Q035p Brunssum),
priester:
navorming
preester (Q035p Brunssum)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
steek:
sjtiek (Q035p Brunssum)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri.s (Q035p Brunssum)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
tankeldraad:
taŋkǝldrǭt (Q035p Brunssum)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
knool:
knol (Q035p Brunssum),
peeldok:
peeldok (Q035p Brunssum),
[sic]
peeldok (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
Drijftol. [SGV (1914)] || Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)] || Tol.
III-3-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
prubeeru (Q035p Brunssum)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|