34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
roodbont (bijvgl. nmw.):
rǭǝtbǫnt (Q035p Brunssum)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
roodbont (bijvgl. nmw):
rōǝtbǫnt (Q035p Brunssum)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roderborstje:
roederbuusjke (Q035p Brunssum),
rōēderbuusjke (Q035p Brunssum),
roodborstje:
roetbusjkə (Q035p Brunssum)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24238 |
roodborsttapuit |
wijntapje:
wientépke (Q035p Brunssum),
wīēntèpke (Q035p Brunssum)
|
roodborsttapuit || roodborsttapuit (12,5 rode borst; zomervogel; overal op het veld waar het wat ruig is; zit meestal op paaltje of draad; verborgen nest in greppel; roep [fiet-krt-krt] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roadvonk (Q035p Brunssum)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
roaf (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
28081 |
roofbeitel |
roofbeitel:
roofbeitel (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Beitel die op de luchthamer kan worden bevestigd en waarmee houten ondersteuningen in het ontkoolde pand worden doorgestoken. Bij het roven worden beitels van verschillende lengtes gebruikt waardoor de mijnwerker vanaf een veilige plaats kan werken. De invuller uit Q 15 merkt bij de opgave "snoeibeitel" op dat de roofploeg over dit speciale stuk gereedschap kon beschikken. De "snoeibeitel" was anderhalf tot twee meter lang en had een plat snijvlak van ongeveer vijf centimeter breed. De zegsman uit Q 21 kent twee soorten beitels: de ijzerbeitel, die een lengte van 50 centimeter heeft, en de houtbeitel die maximaal 1 meter lang is. De "rossignolbeitel" uit L 422 is een speciale beitel waarmee bouten gebroken of platen gesneden konden worden. [N 95, 588; N 95, 760 add.; N 95A, 7 add.; monogr.]
II-5
|
27608 |
roofdienst |
roofschicht:
rōfšix (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die de ondersteuningen uit het ontgonnen pand verwijdert. Op de Domaniale mijn gebeurde het roven tijdens de nachtdienst omdat er dan weinig mensen in de mijn aanwezig waren en er in de pijler geen kolen gewonnen werden (Lochtman pag. 84). [N 95, 570; monogr.; Vwo 270; Vwo 330; Vwo 668]
II-5
|
28082 |
roofhaak |
roofhaak:
rōfhoak (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Haak met lange steel die wordt gebruikt voor het terugwinnen van materiaal uit het ontkoolde pand. [N 95, 589]
II-5
|
28087 |
rooflier |
rooflier:
rooflier (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Emma])
|
Lier waarmee een ondersteuning in haar geheel uit het ontkoolde pand kan worden weggetrokken. "De rooflieren hebben perslucht als drijfkracht en hun vermogen volstaat om verschillende stempels ineens uit te rukken" (Defoin pag. 101). [N 95, 590; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|