20323 |
sterven |
kapotgaan:
WLD
kapot gegangū (Q035p Brunssum),
sterven:
sjterve (Q035p Brunssum),
šterve (Q035p Brunssum)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kapot gao (Q035p Brunssum)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
stijf:
shtief (Q035p Brunssum)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
štēfkenjər (Q035p Brunssum)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
štēfmōdər (Q035p Brunssum)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
štēf˃vādər (Q035p Brunssum)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
achterrugs:
achterröks (Q035p Brunssum),
heimelijk:
heemelich (Q035p Brunssum),
heemelik (Q035p Brunssum),
heĕmuluk (Q035p Brunssum),
stiekem:
sstiekum (Q035p Brunssum),
stilletjes:
sjtilkes (Q035p Brunssum)
|
achterbaks [SGV (1914)] || boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || geniepig [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
snageren:
sjnageren (Q035p Brunssum)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q035p Brunssum)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtīēf (Q035p Brunssum)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|