e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stofgrendel, stofbarriere grendel: grendel (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]) Een aantal omklapbare planken, bevestigd aan de kappen van de ondersteuning van een mijngang, waarop een hoeveelheid steenstof of mergelstof is aangebracht. In geval van een mijngas- of kolenstofontploffīng worden de steenstofgrendels door de luchtdruk omvergeworpen en het steenstof, dat dan naar beneden valt en opdwarrelt, vormt een stof gordijn waarin de steekvlam, die achter de luchtdruk aankomt, wordt verstikt. [N 95, 238; N 95, 239; monogr.] II-5
stofmasker stubmasker: štøpmaskǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Masker dat tegen stof beschermt. Als men de stofmaskers op de voorgeschreven wijze gebruikte, boden ze afdoende bescherming. Er werd naar gestreefd maskers aan te schaffen die de hoogst mogelijke bescherming boden en daarbij de gebruikers toch zo weinig mogelijk last bezorgden (MBK IV pag. 48). Volgens Lochtman (pag. 43) zijn stofmaskers geschikt voor het personeel van mechanische pijlers, maar voor lichamelijk hardwerkende mensen zijn ze dat niet. [N 95, 774] II-5
stok of twijg om een kind te straffen stek: schtek (Brunssum) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] III-2-2
stokschoten afdekkers: āfdękǝrs (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Domaniale, Wilhelmina]), stokschoten: štokšyǝt (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De schoten die in de stok, het gesteente onder de koollaag, worden aangebracht. Zij bestaan uit de het dichtst bij de vloer gelegen "vloerschoten" en de daarboven gelegen "afdekkers" (MBK II pag. 81). Het woordtype "afdekker" en de daarbij behorende dialectvarianten (Q 112a, Q 113, Q 117a, Q 121c) zijn meervoud. Zie ook het lemma Achterblijvers, Achtergebleven Schoten. [N 95, 435; N 95, 433; monogr.] II-5
stokvis stokvis: stjòkvūsj (Brunssum) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] III-2-3
stola stola (lat.): sjtola (Brunssum) stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3
stollen stijf worden: štīēfwerre (Brunssum) stollen [SGV (1914)] III-4-4
stolp kaasstolp: kīēsstulp (Brunssum), stolp: (navorming?).  štolp (Brunssum) kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)] III-2-1
stompe eind van een ei kont: kontj (Brunssum) Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)] III-3-2
stomverbaasd beschaamd: buscheimd (Brunssum), verslagen: v. n bang gevoel  veršlage (Brunssum) verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)] III-1-4