28203 |
stofgrendel, stofbarriere |
grendel:
grendel (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Maurits])
|
Een aantal omklapbare planken, bevestigd aan de kappen van de ondersteuning van een mijngang, waarop een hoeveelheid steenstof of mergelstof is aangebracht. In geval van een mijngas- of kolenstofontploffīng worden de steenstofgrendels door de luchtdruk omvergeworpen en het steenstof, dat dan naar beneden valt en opdwarrelt, vormt een stof gordijn waarin de steekvlam, die achter de luchtdruk aankomt, wordt verstikt. [N 95, 238; N 95, 239; monogr.]
II-5
|
28210 |
stofmasker |
stubmasker:
štøpmaskǝr (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Masker dat tegen stof beschermt. Als men de stofmaskers op de voorgeschreven wijze gebruikte, boden ze afdoende bescherming. Er werd naar gestreefd maskers aan te schaffen die de hoogst mogelijke bescherming boden en daarbij de gebruikers toch zo weinig mogelijk last bezorgden (MBK IV pag. 48). Volgens Lochtman (pag. 43) zijn stofmaskers geschikt voor het personeel van mechanische pijlers, maar voor lichamelijk hardwerkende mensen zijn ze dat niet. [N 95, 774]
II-5
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
stek:
schtek (Q035p Brunssum)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
27877 |
stokschoten |
afdekkers:
āfdękǝrs (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
stokschoten:
štokšyǝt (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De schoten die in de stok, het gesteente onder de koollaag, worden aangebracht. Zij bestaan uit de het dichtst bij de vloer gelegen "vloerschoten" en de daarboven gelegen "afdekkers" (MBK II pag. 81). Het woordtype "afdekker" en de daarbij behorende dialectvarianten (Q 112a, Q 113, Q 117a, Q 121c) zijn meervoud. Zie ook het lemma Achterblijvers, Achtergebleven Schoten. [N 95, 435; N 95, 433; monogr.]
II-5
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
stjòkvūsj (Q035p Brunssum)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
sjtola (Q035p Brunssum)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24995 |
stollen |
stijf worden:
štīēfwerre (Q035p Brunssum)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kīēsstulp (Q035p Brunssum),
stolp:
(navorming?).
štolp (Q035p Brunssum)
|
kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
22536 |
stompe eind van een ei |
kont:
kontj (Q035p Brunssum)
|
Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18843 |
stomverbaasd |
beschaamd:
buscheimd (Q035p Brunssum),
verslagen:
v. n bang gevoel
veršlage (Q035p Brunssum)
|
verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|